In Nederland is de bescherming van cultureel erfgoed geregeld onder de Erfgoedwet en de Omgevingswet. Deze wet- en regelgeving stelt dat je bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening houdt met het belang van het behoud van landschappelijke, archeologische en historische waarden. Meestal zijn die waarden vastgelegd in wetgeving en beleidsstukken.

Elk gebied heeft eigen erfgoedwaarden. Voor een integrale bescherming van cultureel erfgoed is het belangrijk dat wordt vastgesteld welk cultureel erfgoed aanwezig is in het plangebied.

Dit kan op verschillende manieren: bureauonderzoek (zoals de Erfgoedatlas, gemeentelijke verwachtingskaarten en gebiedsbiografieën), veldonderzoek (zoals de AMZ-cyclus voor archeologie) en een participatieproces volgens het Verdrag van Faro.

Lees meer in de Handreiking Cultureel erfgoed in mer-procedures van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.

Schijf van vijf

Je kunt cultureel erfgoed in het stelsel van de Omgevingswet zien als een soort ‘schijf van vijf’, die bestaat op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau uit:

  1. Monumenten (gebouwd en aangelegd (groen) cultureel erfgoed)
  2. Archeologische monumenten en verwachtingswaarden daarvan (sporen en resten van menselijke aanwezigheid in de bodem, op land en in water)
  3. Beschermde stads- en dorpsgezichten
  4. Cultuurlandschappen (landschappelijk erfgoed, zoals verkavelingspatronen en landschapselementen)
  5. Roerend erfgoed (zoals historische schepen in een historische haven) en immaterieel erfgoed (gebruiken en gewoonten gebonden aan een specifieke plek zoals het molenaarsambacht).
Werelderfgoed

Speciale aandacht is nodig wanneer Werelderfgoed in of nabij een plangebied aanwezig is. Nederland kent momenteel dertien Werelderfgoederen, waaronder enkele grote gebieden zoals de Hollandse Waterlinies, de Waddenzee en de Neder-Germaanse Limes. Aantasting van de waarden die het erfgoed tot Werelderfgoed maken, de zogeheten ‘uitzonderlijke universele waarden’ (OUV), is niet toegestaan. Ook is compensatie van OUV niet mogelijk gezien het unieke karakter van deze waarden. De OUV zijn onder andere vastgelegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bijlage XVII) en vertaald in kernkwaliteiten.

Voorbeelden van deze kernkwaliteiten zijn openheid van het landschap (Hollandse Waterlinies, de Beemster, Waddenzee, Schokland), relatieve stilte (Hollandse Waterlinies), rust (Waddenzee, Hollandse Waterlinies) en laan- en verkavelingsstructuren met een afwisseling van openheid en beslotenheid (Koloniën van Weldadigheid).

Heritage Impact Assessment

De zogeheten ‘Heritage Impact Assessment’ (HIA)-methodiek is een manier om het effect van een voorgenomen activiteit op de OUV van Werelderfgoed te beoordelen. Hoe de effecten op Werelderfgoed met een HIA kunnen worden beoordeeld is te vinden in de Leidraad en toolkit voor effectbeoordelingen in een werelderfgoed context van UNESCO en haar adviesorganen.

HIA’s worden vaak als bijlage aan een MER toegevoegd. Van belang is dan een goede vertaling van de conclusies van een HIA in een MER.

Aardkundige waarden

Naast bovenstaande begrippen van cultureel erfgoed worden aardkundige waarden ook vaak tot cultureel erfgoed gerekend. Aardkundige waarden zijn onderdelen van het landschap die iets vertellen over de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van een gebied. Het gaat specifiek over waarden die een relatie hebben met de geologische opbouw, de geohydrologie en de geomorfologie, oftewel natuurlijke waarden in de bodem. Op de website van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is een overzicht te vinden van de aardkundige waarden in Nederland.

Voorbeelden van beschermd aardkundig erfgoed zijn de UNESCO Geoparken De Hondsrug en Schelde Delta.

Waardevolle adviezen van de Commissie
  1. Goed beeld- en kaartmateriaal is essentieel om de effecten duidelijk te maken, met een leesbare legenda en eenduidige aanduiding van plan- en studiegebied.
  2. Zichtbaarheidsanalyses tonen waar en tot welke afstand een plan of project nog zichtbaar is; vooral handig als die meteen duidelijk is.
  3. Visualisaties vanuit diverse gezichtspunten (waaronder op ooghoogte) en routes maken een integrale beoordeling van de kwaliteiten en effecten mogelijk.
  4. Maak bij het in beeld brengen van archeologische verwachtingskaarten tijdens bureauonderzoek zo veel mogelijk gebruik van directe bronnen, zoals gemeentelijke archeologische verwachtingskaarten.
  5. In gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde is het doorlopen van de AMZ-cyclus van belang om effecten op deze waarden volwaardig mee te kunnen wegen bij de keuze voor een voorkeursalternatief. Dit kan aantasting én vertraging voorkomen.
  6. Ga bij het in beeld brengen van erfgoedwaarden van gebouwd erfgoed niet alleen in op de waarden van het monument zelf, maar ook van de waarden in de bredere context van het monument.
  7. Neem ook indirecte effecten mee in de effectbeoordeling. Zo kan een verandering van de grondwaterstand leiden tot aantasting van archeologische waarden of tot verzakkingen van monumenten.
  8. Gebruik de aanwezige erfgoedwaarden als inspiratie voor het vormgeven van alternatieven. In een erfgoedalternatief kan ook onderzocht worden of en hoe erfgoedwaarden versterkt kunnen worden.
  9. Onder de lokale bevolking is vaak veel kennis beschikbaar over waardevol erfgoed. Betrek daarom de lokale bevolking in een vroeg stadium in het mer-proces om deze informatie een betekenisvolle plek te geven. Dit sluit ook aan op het Verdrag van Faro.
  10. Vergelijk bij een HIA de effecten op OUV met de juiste referentiesituatie, namelijk de situatie op het moment van inschrijven op de Werelderfgoedlijst. Deze referentiesituatie kan verschillen met de gehanteerde referentiesituatie in het MER.

Het thema Erfgoed in ons advies voor het MER: