Roel Sillevis Smitt
jurist en werkgroepsecretaris
NB: de verplichting om een ‘passende scheiding’ aan te brengen wanneer initiatiefnemer en bevoegd gezag tot dezelfde overheidsinstantie behoren, is in art. 11.12 lid 1 Omgevingsbesluit alleen van toepassing verklaard op de situatie dat een milieueffectrapport (MER) aan de orde is. Deze prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie maakt duidelijk dat de reikwijdte van dit artikel te smal is.
Sogent, het stadsontwikkelingsbedrijf van Gent, heeft bij de gemeente Gent een vergunningsaanvraag ingediend voor de herbestemming van een wasserijlocatie. Zij heeft bij die aanvraag een screeningsnota (red.: in Nederland wordt dit meestal ‘aanmeldnotitie’ genoemd) gevoegd over de verwachte milieueffecten. Aan de hand van de nota kan de gemeente beslissen of een MER nodig is (red.: in Nederland wordt dit de ‘project-mer-beoordelingsbeslissing’ genoemd).
Op 1 september 2020 heeft de omgevingsambtenaar van de stad Gent geoordeeld dat er geen aanzienlijke milieueffecten verwacht worden en dat een MER dus niet nodig is. De vergunning is vervolgens verleend door het college van burgemeester en schepenen van Gent. KG en WA, eigenaren van een gebouw dat grenst aan de locatie van het project, hebben tegen deze vergunning administratief beroep ingesteld bij de provincie Oost-Vlaanderen en een beroep tot nietigverklaring bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen (België).
Op 6 oktober 2022 heeft deze laatste het beroep gegrond verklaard, het afwijzend besluit nietig verklaard en de betrokken vergunning geweigerd. Naar Belgisch recht zou het college van Gent niet bevoegd zijn om op de aanvraag te beslissen, omdat het college zelf initiatiefnemer is. Hiertegen hebben de provincie Oost-Vlaanderen en Sogent cassatie ingesteld bij de Raad van State (België), de verwijzende rechter.
Prejudiciële vraag
De verwijzende rechter vraagt het Hof van Justitie of artikel 9 bis van de Mer-richtlijn zo moet worden uitgelegd dat, wanneer het bevoegd gezag voor de mer-beoordeling tevens de initiatiefnemer van het betrokken project is, er in elk geval een passende scheiding moet worden aangebracht tussen de conflicterende functies bij het uitvoeren van die taak.
Behandeling van de prejudiciële vraag
Artikel 9 bis van de Mer-richtlijn bepaalt dat de lidstaten ervoor zorgen dat de bevoegde instantie of instanties hun uit de richtlijn voortvloeiende taken op objectieve wijze vervullen en zich niet bevinden in een situatie die tot een belangenconflict aanleiding geeft. Vervolgens bepaalt het artikel dat de lidstaten in elk geval binnen hun organisatie van administratieve bevoegdheden een passende scheiding aanbrengen tussen de conflicterende functies bij het uitvoeren van taken, wanneer de bevoegde instantie ook de initiatiefnemer is.
Uit de bewoordingen van artikel 9 bis volgt dat deze bepaling ook van toepassing is op de mer-beoordelingsprocedure.
Het Hof vindt ook op andere manieren steun voor deze analyse: zij verwijst hiervoor naar de context, doelstellingen en ontstaansgeschiedenis van de Mer-richtlijn en specifiek artikel 9 bis.
Als de bevoegde overheidsinstantie voor de mer-beoordeling ook de initiatiefnemer van het betrokken project is, moeten lidstaten daarom binnen hun organisatie van administratieve bevoegdheden een passende scheiding aanbrengen tussen de conflicterende functies bij het uitvoeren van die taak.
Deze passende scheiding moet zo worden ingericht dat een administratieve eenheid binnen de instantie die bevoegd is voor de mer-beoordeling, beschikt over een werkelijke autonomie. Dit houdt met name in dat zij beschikt over eigen administratieve middelen en personeel en daardoor in staat is om haar taak op objectieve wijze te vervullen.
Beantwoording van de prejudiciële vraag
Artikel 9 bis van de Mer-richtlijn moet als volgt worden uitgelegd. Wanneer de instantie die bevoegd is om te bepalen of voor een project een MER vereist is, ook de initiatiefnemer van het project is, moet er een passende scheiding worden aangebracht tussen de conflicterende functies bij het uitvoeren van die taak.